-
1 binnendringen
penetráDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > binnendringen
-
2 забраться
binnendringen ; naar boven klauteren -
3 crowding into
binnendringen,opgepropt -
4 penetrá
binnendringen [v], doordringen [v], doorstoten [v]Dicionário Português-Holandês e Holandês-Português > penetrá
-
5 penetrá
binnendringen [v], doordringen [v], doorstoten [v] -
6 intrude
v. storen; binnenvallen; inbreken; opzijdrukken; doordringen; onbevoegde toegang[ introe:d]2 zich opdringen ⇒ ongelegen komen, storen♦voorbeelden:2 let's not intrude on/upon his time any longer • laten wij niet langer onnodig beslag leggen op zijn tijdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 binnendringen ⇒ indringen, opdringen2 opdringen ⇒ lastig vallen, storen -
7 invade
v. binnendringen; bemoeien met; in de rede vallen; overtreden[ inveed]1 binnenvallen ⇒ een inval doen in, binnendringen -
8 penetrate
v. doordringen, binnendringen; begrijpen, door hebben[ pennitreet]1 doordringen ⇒ penetreren; begrepen/gesnapt worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doordringen ⇒ (door)dringen (tot) in, dringen door; (ver)vullen2 doorgronden ⇒ door/uitvorsen, vatten, penetreren♦voorbeelden: -
9 envahir
envahir [ãvaa.ier]〈 werkwoord〉2 overstromen ⇒ overwoekeren, binnenstormen3 overweldigen ⇒ overmeesteren, overspoelen♦voorbeelden:3 le froid l'envahissait peu à peu • hij, zij raakte langzaam maar zeker door de kou bevangenv1) binnendringen, bezetten2) overstromen -
10 infiltrer
infiltrer [ẽfieltree]2 langzaam doen binnen-, doordringen1 (binnen-, door)dringen (in) ⇒ (binnen)stromen (in, door), doorsijpelen (in, door)v( s'infiltrer)1) (binnen-, door)dringen2) infiltreren -
11 introduire
introduire [ẽtrodŵier]3 invoeren ⇒ doorvoeren, ingang doen vinden♦voorbeelden:introduire un montant dans ses comptes • een bedrag op zijn rekening boeken1 binnendringen ⇒ binnensluipen, zich toegang verschaffen3 ingevoerd worden ⇒ aanvaard worden, ingang vinden1. v1) binnenbrengen, binnenleiden2) invoeren3) erin stoppen, erin steken4) introduceren [bij iemand]2. s'introduirev1) binnendringen, binnensluipen -
12 invasion
-
13 pénétrer
pénétrer [peeneetree]1 binnendringen (in) ⇒ (in)dringen (in), doordringen (in)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doordringen in ⇒ dringen in, indringen3 doorgronden ⇒ begrijpen, doorzien1 doordrongen worden (van) ⇒ zich (iets) goed inprenten, geloven (aan)v1) binnendringen, doordringen (in)2) doorgronden -
14 violer
violer [vie.ollee]〈 werkwoord〉1 〈 wet, recht, regel〉 overtreden ⇒ 〈 belofte, eed, verdrag〉 schenden ⇒ 〈 woord〉 breken ⇒ 〈 geheim〉 verraden ⇒ 〈 figuurlijk〉 verkrachten♦voorbeelden:v1) overtreden2) schenden3) verkrachten -
15 irruption
-
16 Einbruch
-
17 вторгнуться
binnenvallen, binnendringen -
18 вторгаться
binnenvallen, binnendringen -
19 врываться
v2) liter. instuiven -
20 вторгаться
v1) gener. dringen, indringen, invallen (в страну), binnendringen, binnenstormen, inbreken2) navy. binnenvallen
Страницы